God hield van
de wereld
zo veel,
dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven
zodat iedereen die in hem gelooft
niet verloren zal gaan,
maar het eeuwige leven heeft. (Johannes 3:16)
Jezus is de Zoon van God. De Zoon is de ‘afstraling van Gods heerlijkheid en de exacte weergave van zijn wezen’ (Hebreeën 1:3). Hij is het ‘beeld van de onzichtbare God’ (Kol 1:15). Toen Jezus naar deze wereld kwam, ‘erkende de wereld hem niet’ (Johannes 1:10) en ‘goddelozen, doodden hem door hem aan het kruis te nagelen’ (Handelingen 2:23). Dit gebeurde allemaal volgens ‘Gods weloverwogen plan en voorkennis’ (Handelingen 2:23). God heeft ‘Hem uit de dood opgewekt’ (Handelingen 2:24) en God ‘heeft deze Jezus tot leven gewekt’ (Handelingen 2:32). Het plan van God was om ‘alle dingen, zowel de dingen op aarde als de dingen in de hemel, met Zich te verzoenen door vrede te sluiten door zijn bloed, vergoten aan het kruis’ (Kol 1:20). Dit is het evangelie (Kol 1:23).
Jezus zei: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’ (Matteüs 16:18) en hij is ‘het hoofd van het lichaam, de gemeente’ (Kol 1:18). De gemeente van de levende God is ‘de pijler en het fundament van de waarheid’ (1 Tim 3:15), de volgelingen van Jezus worden gebouwd ’tot een woning van God, in de Geest’ (Efe 2:22). De gemeente van Christus werd opgericht op de eerste Pinksterdag na de opstanding van Jezus Christus, zoals beschreven in Handelingen van Apostelen, hoofdstuk twee.
Lidmaatschap
Gebaseerd op hoe nieuwtestamentische gemeenten dit toepasten, wordt iemand door de Heer zelf aan zijn gemeente toegevoegd (1 Korinthiërs 12:18; Handelingen van Apostelen 2:47). De nieuwtestamentische christenen hoorden het evangelie (Hand 8:5-6); geloofden in Jezus als Gods Zoon (Hand 16:31); bekeerden zich van hun zonden (Hand 2:38); beleden dat Jezus de Christus is (Romeinen 10:9-10); en lieten zich dopen voor de vergeving van hun zonden (Hand 2:38; en 22:16). Gebaseerd op Gods Woord, de Bijbel, lieten deze gelovigen zich dopen door volledige onderdompeling (Romeinen 6:3-7).
Aanbidden
Het doel van de kerk is om God te aanbidden. Volgens het Nieuwe Testament komen de eerste christenen op de eerste dag van de week samen om brood te breken – het avondmaal te vieren – (Hand 20:7; 1 Kor 11:23-30). Ze bidden samen in de naam van de Heer voor alle mensen, koningen en alle hoogwaardigheidsbekleders, opdat zij een rustig en vredig leven kunnen leiden (1 Timotheüs 2:1-6). Zij zingen psalmen en hymnen (Efeziërs 5:19; Kolossenzen 3:16). Zij verkondigen of prediken het evangelie van de herrezen Heer (1 Kor 15:1-8). Tijdens de eredienst op de eerste dag van de week heeft elk lid de gelegenheid om te geven aan het werk van de Heer naar zijn vermogen (1 Kor 1:1-2; 2 Kor 9:5, 6). Verder zetten de gemeenten van Christus zich in voor liefdadigheid (Matteüs 25:31-46; Galaten 6:9-10; Jacobus I:27); en de verkondiging van het evangelie aan alle mensen – zendingswerk – (Mattheüs 28:18-20; Mark 16, Hand 10:34,35).
Organisatie
Organisatorisch vormt elke gemeente een autonome eenheid. Zij kent ouderlingen en diakenen (Hand 20:17-35, 1 Timotheüs 3:1-13; Titus 1:5-9; 1 Petrus 5:1-14). Noch bij de ouderlingen noch bij de diakenen wordt enig onderscheid gemaakt; niemand wordt als hoofd beschouwd maar allen werken samen als broeders om de activiteiten van de kerk uit te voeren in overeenstemming met de geïnspireerde voorbeelden of aanwijzingen in de Bijbel. De ouderlingen hebben het toezicht op de gemeente, (1 Petrus 5:1-3). Er is altijd een veelvoud van ouderlingen en diakenen in een gemeente. Het aantal wordt door elke congregatie afzonderlijk vastgesteld, afhankelijk van het aantal broeders dat gekwalificeerd is volgens de Bijbel en het aantal leden in de plaatselijke kerk. De gemeente kent naast de leden ook predikers of evangelisten en leraren. Wanneer er geen broeders zijn die voldoen aan de kwalificaties voor ouderlingen zoals gespecificeerd in de bovenstaande teksten, wordt de plaatselijke kerk tijdelijk geleid door capabele broeders en evangelisten.
De gemeenten van Christus
(Bron: ‘Wegwijs in religieus en levensbeschouwelijk Nederland’, E. Hoekstra en M. Ipenburg, Kok, Kampen 1995)
‘In het begin van de 19e eeuw worstelde in Engeland, Schotland en de Verenigde Staten van Amerika een vijftal bewegingen met de verdeeldheid binnen het christendom. Zij kwamen vanuit hun verlangen tot eenheid tot de volgende vier oplossingen:
- Elke plaatselijke gemeente dient volkomen onafhankelijk te zijn van elke vorm van kerkelijke hiërarchie, aangezien hierdoor de christenen eerder verdeeld dan verenigd worden.
- Kerkelijke geloofsbelijdenissen dienen terzijde geschoven te worden.
- Er moet geen onderscheid bestaan tussen ‘geestelijken’ en ‘leken’.
- Alle sektarische namen om gelovigen van elkaar te scheiden dienen te worden vermeden.
Met deze uitgangspunten beoogde de zogenaamde Restauratie-beweging niet een nieuw soort kerk maar een herstel van de nieuwtestamentische gemeente. Dit resulteerde in het ontstaan van duizenden gemeenten die zich aanduiden als gemeente van Christus. Kort na de Tweede Wereldoorlog keerde J. van der Vis vanuit de VS naar Nederland terug om dit model van de gemeenten van Christus te verkondigen. Vanuit zijn prediking ontstonden gemeenten in Den Haag, Eindhoven, Groningen, Haarlem, Maastricht en Schiedam. Iedere plaatselijke gemeente is zelfstandig.
De gemeenten van Christus kennen geen vast ritueel in de zin van liturgie. Een samenkomst kent wel: het nuttigen van de Maaltijd des Heren, het gezamenlijk zingen van psalmen, gezangen en geestelijke liederen, het gebed, het verkondigen van Gods Woord en het vestigen van de aandacht op offervaardigheid. Wereldwijd bedraagt het aantal gelovigen enkele miljoenen. Voor Nederland is het aantal ca. 150 (1994).’